|
||||||||
|
Het werd ons de voorbije weken duidelijk: Israel is één van de landen, waar de jazz stilaan, maar onweerstaanbaar aan een serieuze opleving bezig is. Niet zo lang geleden mochten we hier uitgebreid de lof zingen van mondharmonica-dame Ariel Bart en nu is er de derde van saxofonist Amit Friedman, een jongeman die thuis en daarbuiten een erg goeie opvoeding genoot. In zijn prille tienerjaren -hij begon al op zijn achtste saxofoon te spelen- nam zijn intussen overleden vader hem op een avond mee naar de Blue Note in New York, waar Jon Hendricks en Jimmy Smith speelden. Op de terugweg zei papa Friedman tegen de jonge Amit dat hij, op de dag dat zoonlief op het podium van die club zou staan, hij er hem zelf heen zou rijden in een limousine. U begrijpt dat zulke gebeurtenissen een blijvende indruk maken op een jongeman in volle muzikale ontwikkeling. Bij de één zou het verlammend werken en bij de ander, zoals Amit, was het een stimulans om erg hard te gaan studeren en bijzonder veel te oefenen en het is allicht ook geen toeval dat Amit deze plaat aan zijn overleden papa opdraagt. Aan de muzikale kant horen we een muzikant die, geruggensteund door een erg hecht spelend trio, bestaand uit pianist Tom Oren, drummer Yonathan Rosen en bassist Gilad Abro, zich door negen eigen nummers werkt en de feestelijkheden af te sluiten met een fijne cover van de Paul McCartney folky song “Junk”. In de tweede helft van de plaat wordt er ruimte gemaakt voor de oud van Amos Hoffman -van zichzelf een man met een heuse reputatie en een vijftal eigen platen- in “Sunset” en “Stride by Stride”, waarop ook percussionist Rony Iwryn -van Urugayaanse komaf en ooit aan de zijde van Ofra Haza- voor de nodige Midden-Oosterse accenten zorgt. Die percussie is er ook in “Alma”, dat gezongen wordt door Joca Perpignan, een uit Rio de Janeiro afkomstige percussionist en zanger, die je dezer dagen ook aan het werk kunt zien met het nog altijd lichtjes fantastische Idan Raichel Project. Om maar te zeggen dat Friedman bijzonder goed omringd wordt en dat dus alle elementen voorhanden zijn om een fijne plaat af te leveren. Die plaat opent verrassend met het lange “Home at Last”, waarin eerst erg langzaam aangezet wordt en het kwartet na een dikke twee minuten overgaat naar erg knappe swing en fijne improvisatie. Daarmee is meteen de toon gezet, al wordt er vooral heel goed gevarieerd en kan bij voorbeeld ook “Name Droppin’ me bijzonder bekoren. Onze persoonlijke favoriet is “Rill-Rool”, een formidabel duel tussen sax en piano, waarmee ik niet gezegd heb dat het bluesy “Blues for Jackito” me niet kan bekoren. Integendeel zelfs, maar eigenlijk heb ik geen reden om ook maar iets negatiefs te schrijven over deze bijzonder knappe plaat van een nog altijd jonge kerel, waar we nog veel gaan van horen. God, wat verlangt een mens naar de heropening van de podia: er staat ons zoveel moois te wachten, zodra we weer mogen. (Dani Heyvaert)
|